KIJKGELIJKEN


Each of us has up to six lookalikes around the world. Are you ready to meet your match?

 

An’ta had laten weten dat Babis andermaal met zijn Yellow Biber eenmansonderzeeër incognito naar zijn grot vertrokken was, van Piraeus naar het eiland Gavdos. Dat een eventuele visite aan het eiland ook volstrekt geheim of undercover diende te gebeuren. De Griekse politie had namelijk nog een eitje te pellen met popzanger Babis. Dat was het sein voor Sjors D’Hainaut. Hij schakelde Zsa Zsa in en liet zich twee dagen later naar Kreta vliegen. Ondersteboven. Dat was merkwaardig, maar noodzakelijk. De gelijkenissen tussen Sjors en de wereldbekende Babis waren immers te groot. Openbaar vervoer te land, te lucht of te water kwam niet meer in aanmerking. Het vliegtuigje moest dus ook onzichtbaar blijven voor radars en allerlei zoekmachines. Eigenlijk betrof het een eenmansdrone. Dat vliegen in rugligging (waardoor Sjors zich dus in kopligging binnen in het toestel bevond) was een extra beveiliging: die verwarrende vlieghouding was moeilijk interpreteerbaar voor allerlei controlerende spionageapparatuur van de landen waar hij boven vloog en hun luchtruim dat hij ongevraagd penetreerde. Bovendien kon niemand vermoeden dat in de drone een passagier in koppositie hing.


De dar (zoals Zsa Zsa en Sjors hun vliegend tuig noemden) landde op Kreta in een verlaten baai aan de zuidkust, op een van die kleine winderige stranden. Vlak daarvoor had Sjors aan Zsa Zsa gemeld dat dit de ideale plek was om te landen, want dat er geen jeeps, barbecuestellen met felle rookontwikkeling, korte broeken, parasols of wapperende halsdoeken te zien waren. ‘Mind the gap’ had ze nog vlug geantwoord, zinspelend op de vele kloven die Kreta rijk was. Zsa Zsa zou ervoor zorgen dat over exact vijf weken de drone op precies hetzelfde tijdstip en weer op krek dezelfde plek zou landen om hem op te pikken en terug te brengen.


Sjors ontgordelde zich, liet alle apparatuur (ook zijn persoonlijke digitale spullen) achter in de drone en hupte zonder dralen op Kretenzische bodem. De zijkant van de dar bevrijdde hij van een Wavewing 400X mini jetski. Vanuit de thuisbasis dirigeerde Zsa Zsa daarna de dar via een totaal andere (om)weg terug naar af, andermaal ruggelings. Sjors keek het ding na tot het een stip aan de horizon van de Libische Zee geworden was. Hij begaf zich met de jetski te water, richting Gavdos, het eiland dat een kleine veertig kilometer zuidwaarts lag en het zuidelijkste punt van Europa uitmaakte (met o.a. Kaap Tripiti, waar de gigantische Stoel van Gavdos prijkte). De Wavewing had een voldoende actieradius.


In de omgeving van de Baai van Sarakiniko kwam hij op een verlaten plek aan land, waar hij zoals afgesproken met An'ta opgewacht werd door Eftichios, om wiens enkel zich een zwart zwondje krulde: een hond met een varkenssnuit annex krulstaart, of was het een varkentje met hondenpoten? Sjors keek even zijn ogen uit en besefte dan dat hij zich op een losse brok land midden in een zee bevond: ook de Galapagoseilanden aan de andere kant van de wereld hadden zo hun eigenaardigheden. Nietwaar, Darwin?

 
Samen laadden ze de jetski op een bejaarde pick-up. Zwijgend reden ze naar Agios Ioannis (St.-John’s strand), hobbelend over en uitwijkend voor stenen en putten, over een weg die geen weg was, laverend tussen natuurlijke hindernissen, waar ze halthielden in de omgeving van een van de mooiste stranden ter wereld. Sjors keek zijn ogen uit. Het was zijn eerste bezoek aan Gavdos: Babis had na twee jaar eindelijk zijn schuilplaats verklapt. De rest van de tocht gebeurde te voet, naar de zeegrot van de popzanger, ergens verborgen als een vogelnest op de eerste verdieping van deze hemel op aarde. Het zwondje volgde ze trouw, op twee meter afstand.

 

Babis Karvelas verwelkomde Sjors met een groene kop, wat hun uitbundigheid noodgedwongen een beetje smoorde. Hij had zich namelijk met algenklei ingesmeerd. Zijn lange witte haren waren achterover geharkt.
‘Nu gelijken we helemaal niet meer op elkaar’, grinnikte hij. ‘Welkom op Gavdos!’
‘Dag Kermit’, groette Sjors zijn perfecte lookalike. ‘Dit moet de hemel zijn. Of de hel, als ik je zo zie!’
Ze klopten elkaar enthousiast op de schouder. Eftichios verdween ondertussen zonder boe of bah. Het inktzwarte mormel dribbelde weer gedwee met hem mee.
‘Zegt die kerel nooit eens iets?’
Sjors knikte naar Eftichios’ rug.
‘Nooit. Zijn laatste woord dateert uit 1968; zijn eerste zin moet hij nog bouwen. Maar hij kent elke spelonk op dit eiland op z’n duimpje en hij praat met de bomen. Hij doet elke week mijn boodschappen op Kreta wanneer ik hier zit. Hij spreekt ook helemaal geen Engels.’
‘Wat voor beest heeft hij in zijn kielzog? Toch geen Griekse variant van een pitbull? Of een soort Khadaffi-zwijn? Libië is vlakbij.’
‘Een zwondje: een kruising tussen een zwijn en een hond. Van Corsicaanse makelij. Ik kreeg het dier cadeau na een optreden in Ajaccio, de hoofdstad. Op Corsica lopen er wel meer zwondjes.’
‘Een Griek plus een Jap is een Grap’, schoot het ongecensureerd door Sjors’ hoofd, maar hij verwoordde dit wijselijk niet hardop.
‘Zwondjes hé?’
‘Dat zwarte zwondje heet Zorba… onvermijdelijk.’
‘Zworba ware beter.’
‘Ha ha ha! Maar een goede raad: hou Eftichios te vriend. Zijn mama bezit de helft van Gavdos. Ze wou me aanvankelijk zelfs een huisje hier op het eiland cadeau doen, als ik maar een song over haar zou schrijven. Heb ik afgewimpeld. Een grot leek me veiliger. Hier vinden de fans en de toeristen me niet. De weg goed gevonden? Tot op Kreta, bedoel ik. Landen met een drone op Gavdos ware er helemaal over hé. À propos: je jetski is veilig bij Eftichios, hoor. Enfin: bij zijn mama. Mijn onderzeeërtje heeft er ook onderdak gevonden. Ik heb haar toch in ruil een klein slaapliedje beloofd, ha ha ha. En ik gaf haar het zwondje cadeau. Nu speelt Eftichios er de baas over.’
‘Dank je. Zsa Zsa deed haar best. De dar dus ook. Ik denk dat ik ongezien ben gebleven.’
‘Dat was de bedoeling hé. Doe haar de groeten wanneer je terugkeert. Omelet? Maar ik spoel wel eerst dat Kermit-verfje van mijn kop. Mijn bad staat klaar.’
‘Graag. Alles kits met An’ta? En Andres?’
‘An’ta is aan haar volgende boek bezig. ‘De wraak van het toiletpapier’ liep gematigd goed, laten we zeggen. Geen kat koopt boeken hé; men ontleent ze in de bibliotheken. En Andres is ondertussen zes jaar. Ik leer hem dammen. Tot zo, ik ga eerst plonzen.’           
‘Zijn alle zwondjes zwart? Alle Grieken groen?’ riep Sjors hem na.
‘Belgische bleekscheet!’ brulde Babis.


Babis Karvelas, wereldbekende Griekse singer-songwriter met drie decennia goud en platina achter de rug, holde langs het zanderige stenen pad naar beneden, zich onderweg van zijn kleren ontdoend, de Libische zee in. Ondertussen verkende Sjors diens buitenverblijf, nou: binnenverblijf. Het was een grote grot waarachter zich dieper in de wand nog drie kleinere grotten bevonden, in een halve cirkel om de hoofdgrot gelegen. Een natuurlijk appartement één-hoog aan zee, boven het mooiste strand ter wereld, driehonderd kilometer van Afrika verwijderd. Babis had er alleen maar de elementaire zaken voor een menselijk eenmansbestaan in ondergebracht. Hij vluchtte hier immers naartoe telkens als zijn muziek-business hem even te veel werd. Hij was zowel singer-songwriter (voor zichzelf en anderen) als producer als pianist als gitarist. Hier componeerde hij soms wel eens, zonder instrumenten, als een blindschaker die schaak speelt.


Sjors D’Hainaut was een Belgische dichter-schrijver die wel vaker vakantie nam op Kreta. Daar werd hij door het hotelpersoneel en de autochtonen altijd en overal onherroepelijk verward met een zekere Babis Karvelas. Artist! Singer! Ze wezen daarbij onveranderlijk naar hun hoofd en maakten met beide handen het langehaargebaar. Het hotelpersoneel behandelde hem als een Griekse god, ook al sprak hij alleen maar Duits en Engels tegen ze. Ze namen aan dat dit zijn dekmantel was en deden dapper mee. Sjors D’Hainaut werd na zijn tweede Kreta-trip nieuwsgierig naar de bron van die uitgesproken belangstelling. Via de Facebook-pagina van de Griekse zanger nam hij contact. Van het een kwam het ander. You look like me! verscheen er op een bepaalde dag op zijn eigen account. Groeten uit Griekenland! Enige reizen en contacten volgden, onder andere in Londen, waar de poprockzanger toen in een succesvolle musical figureerde. Het klikte. Ze waren bijna even oud: Sjors was zestig, Babis tweeënzestig. Schrijven en musiceren hadden uiteraard ook hun raakpunten. Bovenal waren ze de perfecte dubbelgangers: ze hadden het identieke schouderlange wit geworden krullerige haar (hippies in de herfst van hun leven… ) en hun gezicht leek wel een weerspiegeling van elkaar. Ze vonden het zelfs vreemd om naar elkaar te kijken. Aanvankelijk schoten ze voortdurend in de lach. Gaandeweg wende het. Ze konden voor de perfecte tweeling doorgaan. 


Het eiland Gavdos telde hooguit tweehonderd bewoners; in toeristische seizoenen liep dat op tot zeshonderd hangmatten tussen de bomen op de stranden. Er was namelijk bijna niks op dit goddelijke eiland, met uitzondering van een hemels klimaat. Elektriciteit, zo daar al sprake van was, kwam van generatoren die ’s nachts stil werden gelegd. Er was een postbode. Een haventje. Een politieagent in een kantoortje. Een hoofdstadje. Een paar stadjes of dorpen die eerder op nederzettingen leken. Amper een weg. Need we say more, Zorba?  Maar weldra zouden ze komen, de projectontwikkelaars. Het internet had ook de ogen geopend van alle naturisten en eenzaamheidsliefhebbers ter wereld. Gavdos stond al op hun menu. Maar ook op dat van de Griekse zanger Babis Karvelas en de Belgische schrijver Sjors D’Hainaut. Ze zouden hun eiland en hun grot met hand en tand verdedigen. Twee Ali Baba’s met een stevig alibi: Gavdos. Kijkgelijken en brothers-in-arts.

 

Babis herrees afgespoeld uit de zee. Zijn haren hingen als blond zeewier om zijn hoofd. Nadat hij zijn adem teruggevonden had, maakte hij een overheerlijke Griekse omelet klaar met bladgroenten, prei en feta, begeleid door een fles tsikoudia. Sjors deed zijn gastheer de cd Stay Gold van Ozark Henry cadeau. De grot ademde inspiratie. De nimf Kalypso – de ‘Verborgene’ uit de Odyssee – kon hier elk moment binnenwaaien.


‘An’ta zei iets over de Griekse politie toen ze me seinde.’
‘Ik word gezocht.’
‘Eh? Wereldbekende singer-songwriter… wordt gezocht?!’
‘Ik ben in Athene door zeven rode stoplichten gereden.’
‘Eh… zeven?’
‘Ja. We waren in de auto naar mijn nieuwe cd aan het luisteren. Snoeihard. We hadden de politie niet opgemerkt die ons met zwieplicht en sirenes achtervolgde. We reden eh… onbesuisd door. Toen ze ons staande hielden, zeven stoplichten verder dus, bedreigden ze ons zelfs met hun wapens. Ze behandelden ons ook verbaal uiterst bruut. Het voelde… net als het kolonelsregime van de Griekse Junta van weleer, toen die verdomde middenmoters uit het leger de macht grepen. An’ta en ikzelf werden tot gevangenisstraffen van 10 en 14 maanden veroordeeld.’
‘Wauw.’
‘We kregen wel de kans om ons eruit te kopen.’
‘Heb je dat gedaan?’
‘An’ta wel. Ik ben even ondergedoken. Zoals je merkt.’
‘Zeven rode lichten?’
‘We waren tijd en plaats vergeten. Zo goed klonk mijn cd. Tijd en plaats waren dus snelheid plus auto. Ha ha ha! The red light district! Ha ha ha! An’ta was me aan het pijpen. Nu ben ik zelf de pijp uit! Out of the pipeline!’

Ze toostten met de tsikoudia. Hij smaakte naar hemelsblauwe weidsheid, aardse mythes, wind en zon. Haaks op deze ervaring van het zevende gehemelte dacht Sjors plotseling aan het debacle van de Griekse economie. Een tijdlang was dit hot newsmaar nieuws werd ouder, kreeg de vintagestatus of ging dood; ondertussen moest het Griekse volk in diepe armoede gedompeld zijn. Oud nieuws dus?
‘De Griekse crisis… ‘, zei hij, maar hij wist niet waar te beginnen in deze grot.
‘Onze ministers van Financiën zijn al jarenlang te dik,’ zei Babis. ‘En een aantal Griekse doden krijgen ononderbroken rustpensioen uitbetaald.’
‘Meen je dat, Babis?’
‘Uit de grond van mijn grot, Sjors. Ander onderwerp graag. Of ik gooi je uit mijn appartement.’
‘Zwondjes: knorren of blaffen?’
‘Janken als ze aan het spit moeten.’
‘Niemand kent deze plek hé? Tenzij An’ta?’
‘Dat klopt. Alleen Eftichios en zijn mama, die ook de ene politieagent op Gavdos omgekocht heeft. En mijn An’ta is natuurlijk ook op de hoogte. Maar ik heb wel nog een gast uitgenodigd. Hij komt wellicht morgen.’
‘O?’
‘Thomas Ruggles Pynchon.’
‘The faceless but not toothless writer?!’
‘Indeed.
Je kent hem dus. De onbekende. Hij komt morgen hierheen in een grote oesterschelp.’

‘???’
‘Dekmantel.’
‘Aha. Kennis van jou? Goede vriend?’
‘Boezemvijand. Hij heeft ongevraagd een van mijn songteksten in zijn laatste roman gepubliceerd. Heb ik niet graag. Mag niet. O nee. Nog een scheut? Er is maar één politieman op dit eiland, ha ha ha! En één zwondje.’
‘Graag.’

Babis haalde een tweede fles tsikoudia boven. Ze hadden al dapper geklonken en gedronken. De walm in de grot werd bedwelmend.
‘Waarom nodig je de schrijver dan hier uit? En komt hij echt? Hij is toch de wereldkampioen van de anonimiteit? Heeft hij toegezegd? Hij wordt er bijna tachtig.’
‘Omdat hij momenteel onze perfecte dubbelganger is, ongeacht zijn leeftijd. Ik heb hem hierover geüpdatet. En ja: hij komt. Waarom geloven jullie de Grieken nooit?’
‘Heeft de man dan niet opvallende hamstertanden?’ informeerde Sjors ongerust.
‘Hij kan vele gedaanten aannemen’, antwoordde Babis. ‘Heden ten dage is hij mijn… ons spiegelbeeld. Je schrikt je rot.’
‘Wat ben je van plan met hem? En eh… in een oesterschelp?? Seriously?’
‘In de Oesterbaai in New York volgde Pynchon ooit enig onderricht. Verloren moeite; hij is slim uit zichzelf. Hij reist hierheen in een door hemzelf bestuurde lege oesterschelp, geëscorteerd door dolfijnen. Hierbij maakt hij gebruik van een plooi in de tijd, eh… hoe zal ik dat uitleggen: een soort breuklijn die de klassieke tijd zoals wij die kennen en ondergaan op bepaalde punten samenvouwt. Wie dit doorheeft, kan met wat geluk tweemaal zijn zelfde verjaardag vieren. Lach niet.’
‘Pynchon kan dus met de jaren jonger worden. Maar wat ben je van plan met hem?’
‘Misschien vermoord ik hem wel.’
Sjors monsterde Babis en daarna het peil in de tweede fles tsikoudia. Van communicerende vaten was hier geen sprake: des te voller de Griek liep, des te leger de fles werd. Dat gold tevens voor de Belg. Met de leegte in de fles groeide ook diens geloof. Want de beide kijkgelijken werden nu communicerende vaten. Ze brabbelden in vele glasheldere talen.

Omstreeks het vijfde middaguur werden de zanger en de schrijver overmand door alles wat zangers en schrijvers overmant wanneer hun geloof, hoop, liefde en berouw uit flessen komt. Ze maakten ieder aan een kant slagzij, als twee identieke heren aan weerskanten uit een spiegelkaartspel kantelend, in de zwoele armen van Kalypso.

Ondertussen kliefde een gevulde oesterschelp door de Libische Zee. De onbekendste bekendste schrijver Thomas Ruggles Pynchon naderde Gavdos, in stuitligging een algebraboek lezend. Zijn dolfijnenescorte had bij het naderen van de Europese wateren al rechtsomkeer gemaakt. De schrijver voederde zichzelf met okkernoten, washed down met scheutjes whisky. Hij was ervan overtuigd dat hij gezond at en dronk naar geest en naar lichaam, want de inhoud van een okkernoot geleek perfect op hersenen en de gouden sterkedrank zorgde voor een vlot bloedverkeer doorheen zijn aderen. Naarmate hij het eiland van zijn gastheer naderde, werden de wateren groener, maar ook transparanter. En zelfs ietwat kouder dan mocht worden aangenomen, zo las hij op zijn boordinstrumenten, af en toe opkijkend uit zijn boek.

 

‘Zie je wel’, mompelde hij, ‘al dat gelul over mediterraan blauw en warme wateren. Eerst zien, voelen, horen, ruiken, smaken en pas dan geloven. Ach, terug naar de breuken: de enige zekerheden in een mensenleven.’

Zes uren later werden Babis en Sjors ruw uit hun slaap (nou: roes) gerukt door hevig geschraap, alsof de vingernagels van een reuzenhand over een ouderwets krijtbord krasten. De oester was geland.
'Je slachtoffer is aangespoeld, Babis. Au, mijn hoofd. Een pot rammelende oude spaarcenten. En pijn in mijn haar.'
'Ik kan hem in de grot lokken en hopen dat hij roker is.'
'Waarom?'
'De alcoholdamp is hier momenteel heel erg eh... dicht. Ik word er voorwaar alweer dronken van.'
'Maar dan moeten wij er wel voor zorgen dat we foetsie zijn. Pynchon braden is één ding, maar aan zelfverbranding ben ik nog niet toe. Ik bewaar mezelf liever nog wat op sterk water. En het weer is te mooi om te sterven. En ik moet nog een boek schrijven. Trouwens: heb je Pynchon wel gemeld dat ik hier ook ben? Kent hij me?'
'Ja. Hij is op de hoogte.'

Kreunend en zuchtend kwamen ze overeind.

Naarmate Thomas Ruggles Pynchon via het strandje en het stenen pad de grot naderde, werd de gelijkenis met henzelf duidelijker. Ontzettend duidelijk. Een perfecte kijkgelijke kwam happend naar adem hun grot binnen. Drie identieke holbewoners monsterden elkaar gedurende een seconde eeuwigheid.
'Wauw,' deed de wereldbekende onbekende schrijver dan. 'Krek, krek, krek.'
'Wederzijds,' grinnikte Babis. 'Ik ben Babis, en dit is Sjors. We hebben niet van plaats verwisseld, ha ha.'
Pynchon wapperde zichzelf met zijn algebraboek frisse lucht en koelte toe, want de dampen in de grot waren niet denkbeeldig.
'Sjors D'Hainaut dus. België’, verduidelijkte Karvelas.
'O ja. De andere gast.'
'Welkom op Gavdos, meneer Pynchon.'
Er klonk geen moordzucht in zijn stem, vond Sjors.
'Hier spelen jullie dus verstoppertje. Mooi. Zeg maar Ruggles.'
'Ruggles.'
'Zo heb ik het het liefst. Is mijn oester hier veilig op het strand?'
'Ja, er is geen eb en vloed. En ik laat Eftichios komen, mijn helper. Dan brengen we het ding in volledige veiligheid. Moet er nog getankt worden?'
'Nee, ik vaar op kernenergie met kobaltaandrijving.'
'Het is een fraai model. Hij is… één met het strandlandschap hier.'
'Ik koos voor de Franse stroomlijn. Kwestie van snelheid en smaak. Niet te grillig. Maar een weekdier ben ik niet. Is er iets te drinken?'
'Griekse godendrank, Ruggles. Of wil je een gifbeker à la Socrates?'
'Ha ha! Ik zie de volledige leegte van flessen. Een goed teken.'
'Laat ons eerst iets eten. Sjors en ikzelf dragen namelijk de gevolgen van die volledige leegte. Tot viermaal toe. Maak het je gemakkelijk. Ik moet dringend koken.'


Ruggles legde zijn algebraboek opzij en installeerde zich in de kussens.
'Hij rookt waarschijnlijk niet,' fluisterde Sjors. ‘En pas jij maar op met dat gasvuur, Icaros.’
Babis haalde zijn schouders op en haakte twee braadpannen van de spijkers aan de wand. Andermaal ging hij aan het fornuis aan de slag met groenten en eieren – er volgde geen ontploffing –, terwijl Sjors op zijn verdere aanwijzingen zorgde voor een milde aperitief op basis van tonic. Het gif van voorheen zou misschien bestreden kunnen worden met wat vers tegengif. Eender welke paparazzo zou dubbel en dik betaald hebben voor een foto van de drie dubbelgangers in de grot op Gavdos.
'Nog een kijkgelijke erbij en we kunnen met z'n vieren een potje kaartspelen', merkte Ruggles op. Hij had zijn boek alweer ter hand genomen.
‘Even Demis Roussos bellen,’ mompelde Babis boven zijn braadpan. ‘Ben zo terug.’
Sjors keek hem verbaasd na.
‘Hé? Waar naartoe, mijn identieke vriend?’
‘Ik heb nog wat eilandkruid nodig voor mijn omelet!’ riep Babis, zwaaiend met een gekarteld keukenmes.
‘Aha.’
‘Grote gribus, dit appartement heeft zelfs een moestuin,’ lachte Ruggles.
‘Ja, de goden zorgen hier werkelijk voor alles, tenzij elektriciteit. Als je donder en bliksem dan weer niet meerekent,’ zei Sjors betweterig.
‘Ha ha!’
Babis verliet de grot, knipperde even tegen het felle zonlicht, sloeg onmiddellijk links af en klauterde een paar meter omhoog op de kalkachtige rotsen die als een grote uitbundige puistenpruik het dak boven zijn grotverblijven vormden. Hier en daar inspecteerde hij de spleten in de rotsen. Even later keerde hij terug met een handvol spits toelopende bladeren en stukjes stengel.  
‘Hier geloof ik rotsvast in!’ declameerde hij.
‘Wat is het?’
‘Een soort Libisch rotskruid waarvan het melksap tegelijk lekker en voedzaam is. Wordt hier in de streek in diverse gerechten gebruikt.’
‘Hier in de streek?’ vroeg Ruggles spottend, terwijl hij een breed armgebaar maakte. ‘Op dit eiland als een speldenprikje?’
‘Nou ja… ‘ schokschouderde Babis. ‘Ik bedoel natuurlijk de Griekse eilanden.’
Hij stak meesmuilend een sigaret op (Sjors wou hem dat in een opwelling beletten, maar hij was net te laat – er gebeurde echter niets, natuurlijk niet) en vatte weer post bij zijn gasvuur. Weldra vlogen de eierschalen in het rond. Babis speelde heer en meester over twee braadpannen, een vijzel en een grote snijplank.

 

Sjors ging bij de uitgang van de grot staan en liet zijn blikken over de Libische Zee zeilen.
Een soort Libisch rotskruid.
Hij draaide zich plotseling weer om, naderde Babis’ kookeilandje en monsterde het vers geoogste rotskruid dat Babis aan het vijzelen was.

Spits toelopende bladeren.
‘Godverdomme,’ zei Sjors zacht. ‘Je meent het.’
Twee braadpannen.
‘Eh?’

‘Dat kruid… ‘
Melksap.
‘Wat is er van dat kruid?’

‘Babis… Je gaat hem niet braden, maar vergiftigen, is het niet? Dat is verdorie Nerium oleander!  Een van de giftigste planten op aarde!’
‘Sst… ‘
Even gluurde Babis over zijn schouder naar Pynchon, die in zijn algebraboek verdiept leek, terwijl in diens linkerhand een glas gin-tonic besluiteloos tussen hemel en aarde zweefde.
‘Wel?’
‘Wat: wel? Te veel koks bederven de brij, hé!’ fluisterde Babis.
Een lange askegel van zijn sigaret viel net niet in een van de braadpannen.
‘Maar die bladeren en de stengel bevatten giftige verbindingen! Die leggen verdorie het hart lam! In India en Sri Lanka plegen ze er geregeld zelfvergiftiging mee!’
‘In kleine hoeveelheden is het melksap van de oleander goed voor de mens. Medicinaal gebruik.’
‘Niet waar! Misschien een Griekse mythe van jullie die absoluut niet klopt. Zeker weten! Het is niet goed! Eh… zeker niet weten dat het goed is! De geneeskunde past dit niet toe! Nooit! Honderd gram van dat spul kan een paard doden! En waarom gebruik je twee pannen?’
‘We hebben toch een grote honger na de volle leegte van zoveel flessen tsikoudia?’ wierp Babis op. Op de andere opmerkingen antwoordde hij niet.
‘Is er whisky in het huis?’ riep Thomas Ruggles Pynchon plotseling, opkijkend uit zijn boek en zwaaiend met zijn nu lege glas. ‘Whisky is goed om de aderen te spoelen en open te bloeien; het bevordert de bereidheid tot werken. Gin-tonic is voor binnenhuisarchitecten en klaplopende journalisten.’ 
‘Er staat een kratje in de middelste kleine grot,’ zei Babis met een hoofdknik naar Sjors. ‘Help onze gast even. Ik moet mijn omeletten in de gaten houden.’
‘Bourbon, Ierse blended of goeie Schotse malt?’ informeerde Ruggles.
‘Angelsaksische bocht,’ antwoordde Babis, luidruchtig zijn neus optrekkend.

Sjors wierp nog een onderzoekende blik op de vijzel en de snijplank en dook dan de middelste kleine grot in. Daar stootte hij op een indrukwekkende voorraad sterkedrank en een manshoge batterij kisten wijn. Hij zakte door de knieën om in ganzenpas het onderste compartiment van de afdeling sterkedrank te verkennen. Toen hij weer opveerde, stond Ruggles naast hem.   
‘Wauw!’
‘Ja, wauw!’
‘Een voorkeur?’
‘Ik zie daar een black label Walker.’
‘Zeg… Ruggles… voor we weer naar eh… naar Babis gaan: klopt het dat jij een songtekst van hem gebruikt in een van je boeken? Zijn jullie eigenlijk… eh… goede vrienden?’
‘Wat!? Het is net omgekeerd: hij heeft een liedjestekst uit een van mijn boeken gebruikt! Ik ben naar hier gekomen om hem daarover aan te spreken.’
‘Maar hij beweert het omgekeerde. Hij zegt ook dat hij jou daarom uitgenodigd heeft, om… om het uit te praten… hoop ik.’
‘En waarom ben jij hier dan? De derde hond?’
‘Ik ken hem al enkele jaren, maar het is mijn debuutbezoek aan zijn grot. Als ik hier zo rondkijk: de zanger Babis is ook de dranksmokkelaar Ali Baba zeker? Wie krijgt dat hier allemaal ooit op? Is dit voor persoonlijk gebruik?’

 

‘Heren!’
Ze draaiden zich om en keken in de loop van Babis’ revolver.
‘Het eten is klaar,’ zei die grijnzend. ‘Tijd voor een spelletje Griekse roulette. Welkom in Roulettenburg, waarde schrijvers. Of hebben jullie De speler van Dostojewski niet gelezen? De noodlottige passie? De roman die de schrijver in vier weken tijd aan zijn nieuwe secretaresse dicteerde?’
Babis Karvelas ging achteruit en noodde met zijn wapen zijn kijkgelijken weer in de hoofdgrot.
‘Babis… Wat doe je?! Wat betekent dit?’
‘Wat is hier aan de hand?’
‘Geen vragen!’ snauwde Babis. Hij greep nu ook naar het vervaarlijke gekartelde keukenmes.
‘Ga zitten!’
Sjors en Ruggles keken elkaar stomverbaasd aan. Er stonden twee borden klaar op tafel. In ieder lag een Griekse omelet.
‘Zitten!’
Babis wees met de loop van zijn revolver en zijn mes de stoelen aan.
‘Kies maar. Neemt en eet. Faites vos jeux, messieurs! Faites vos jeux! Rien ne va plus.’
‘Babis!’ riep Sjors.

‘Grieken hebben de democratie uitgevonden. Kies!’
Ruggles was sprakeloos. Hij haalde onbegrijpend zijn schouders op. Toen schoof hij een van de borden nader tot zich.
‘Goed zo. Le jeu est fait’, grijnsde Babis. ‘Smakelijk, heren schrijvers. Geniet van de Griekse roulette. Eieren zijn gezond.’
‘Maar… ‘
‘Eten, Sjors! Dat is nu jouw bord. Als iemand gekozen heeft, schiet er geen keuze meer over.’
‘En jij? Eet jij niet?’
‘Ik heb al voorgeproefd. Omeletten komen me inmiddels de strot uit.’
Hij vatte post een meter of drie van de tafel vandaan, terwijl hij onafgebroken zijn revolver op zijn lookalikes bleef richten en met zijn andere hand het mes vasthield.

Sjors boog zich over zijn omelet en besnuffelde die. Daarna monsterde hij die van Ruggles.
‘Vooruit! Eten! Hap hap hap! Een hap voor papa… Een hap voor mama… Hier komt het vliegtuig… ‘
Sjors en Ruggles keken elkaar nog even verbijsterd aan en begonnen dan hun omelet aan te snijden. Pas dan viel het Sjors op dat er maar één glas op tafel stond.
‘Is er iets te drinken?’ vroeg hij.
‘Komt straks. Drinken bij het eten zelf is niet goed. Moet erna gebeuren.’
‘Je hebt daarnet oleander… ‘ probeerde Sjors.
‘De oleander is een mooie zuiderse plant’, zei Babis. ‘En nu zwijgen en eten.’

 

De volgende dag verwisselde Babis zijn portefeuille en kleren met die van Thomas Ruggles Pynchon. Samen met Sjors D’Hainaut en medeplichtige Eftichios bestelden ze het lijk te water, ter hoogte van Kreta. Daartoe gebruikten ze de oester van Ruggles, die ze bij terugkeer in een afgelegen grot onder het zand bedolven. Daarna zette Sjors D’Hainaut zich aan tafel om de autobiografie van Babis Karvelas gedicteerd te krijgen. Met de nodige ingrepen van de schrijver kon het een goed boek worden. Hij nam zijn notities meteen in twee talen: via het Engels ook naar het Nederlands. Drie dagen later werd de dode zanger in de Kretenzische wateren aangetroffen. Zijn aanblik werd de nabestaanden bespaard. Het boek zou een bestseller worden.


Na de laatste bladzijden vreesde Sjors D’Hainaut voor zijn leven. Over vier dagen zou de drone hem weer op Kreta komen oppikken. De zanger zou de schrijver na gedane zaken kunnen doden en hier ergens definitief in een van de vele grotten opbergen. Of verspreiden over enkele. Stel dat hij zelf niet opdaagde? Wat zou Zsa Zsa dan doen?  
Het draaide echter anders uit. Op een van de laatste ochtenden waarvan hij dacht dat het de laatste van zijn leven zou zijn, trof hij Babis Karvelas levenloos in de grot aan. Zelfvergiftiging. De lege pan stond op de ontbijttafel. Eftichios zat naast de afgestorvene.


‘Ik heb de jetski mee’, zei die droog. ‘Vergeet het boek niet. Ik ontferm me wel over Babis.’
Hij was dus wel de spraak machtig.

Pynchon werd niet gemist, omdat hij altijd en overal ontbrak.
Om Karvelas werd uitvoerig gerouwd in Griekenland.
Babis werd door Eftichios op Gavdos begraven.
Sjors D’Hainaut keerde heelhuids terug naar België.

De autobiografie, die ondanks de diepe Griekse crisis goed verkocht, onthulde in het laatste hoofdstuk de ware toedracht van de zaken op Gavdos.

 

SJORS DNO / JORIS DENOO

joris.denoo@gmail.com