NOTEN
01
Sasja Zavarin werkte al vele maanden aan zijn Traditzki-mars. Het moest een ode worden aan het oude Groot-Rusland van de wereldliteratuur, de zwarte ziel, de weidsheid, de wreedheid, de wodka, de orthodoxe mannenkoren, de uivormige kerkkoepel, de tsaar, de tiran, de sneeuw, de dooi, de apparatsjik, de moezjiek en de samovar. Alle heil en onheil van Moedertje Rusland en Vadertje Staat moesten erin te horen zijn. Hij moest beter en bekender worden dan de Radetzkymars, die elk jaar opnieuw de voorpagina van het nieuwe jaar haalde. Of beter nog dan de nationale Dabrowski-mars. Dat was noch min noch meer zijn streefdoel, vooral wanneer de wodka door zijn aderen stroomde. Natuurlijk wodka, wat ‘watertje’ betekent: heerlijk helder, kleurloos, geurloos. Hij offerde al zijn vrije tijd op aan zijn werkstuk. En daar had hij er veel van, als leraar Muziekgeschiedenis en Eerste Studiejaar Aanvankelijke Notenleer aan een kleine afdeling (met de te grote naam Academie) van het Hoger Lazarus Zamenhof-instituut in Bialystok. Voor zijn vakken waren er weinig uren voorzien en er daagden al net zo weinig studenten voor op. Andere keuzevakken scoorden beter: de taalvakken Esperanto, Ido en Volapük bijvoorbeeld, of het saaie kunstvak Suprematisme, en zelfs de nichestudie van de School van Barbizon. De helft van de week zat Sasja dus thuis, ploeterend en wroetend met noten. Hij werkte met potloden en één chique vulpen, die hij van een dode oudtante had geërfd. Zijn sneuvelpartituren leken op bladzijden uit leerboeken voor algebra. Zijn noten waren als bladeren aan een boom: winter, lente, zomer, herfst, weer winter. Zoals een schilder om van de kleuren te bekomen soms wegkijkt van zijn doek en in een zwarte spiegel gaat staren, zo wendde Sasja Zavarin op bepaalde tijdstippen zijn blikken naar twee schaakspellen die immer in zijn nabijheid gereedstonden: een houten en een ivoren uitvoering. (Het ivoren spel was ook al een erfenis van oudtante Bolgarina Ekster – toevallig een aanhangster van het Suprematisme). Daarop speelde hij tegen zichzelf, in twee versies. Hij diende alleen maar een bord te draaien, telkens als hij een nieuwe zet wou doen, tegen zichzelf. Hij was zijn eigen tegenstander. Er stond een glas naast de schaakberden en er stond een glas op zijn schrijftafel. De wodka zette de vijand mat en de wodka gaf hem het marsbevel. Hij won altijd.
Sasja Zavarins ouders hadden in de beginjaren zeventig van de vorige eeuw Kastrychnitski (het Oktober-district) in Minsk, Wit-Rusland verlaten na een politiek gekleurde burenruzie die weldra escaleerde tot een kleine straatrevolutie. Kleinere oorzaak was het permanente kabaal dat de harlekijnkwartels van de invloedrijke buurman Anatoli Argoenov maakten; grondtoon betrof echter ernstige onenigheid betreffende het bestuur van stad en land. Sasja’s vader verloor niet alleen die strijd, maar daardoor ook zijn werk in de coöperatieve. Na een zoveelste handgemeen met zijn machtige buur annex een verdachte en onopgehelderde brand in het schuurtje van de Zavarins, verhuisden, zeg maar: vluchtten die naar Bialystok, in het noordoosten van Polen. De vlucht naar een ‘bevriend’ Oostblokland gebeurde halsoverkop en onder de radar van de officiële instanties, zegge en schrijve het schild en het zwaard van de Wit-Russische KGB.
De oudere tweelingzussen Polina en Fedora vonden daar na verloop van tijd hun weg in een groot naaiatelier en even later op de huwelijksmarkt. Vader Maalik Zavarin slaagde er in onderhoudswerk te versieren in een deelfabriek van FSO, Fabryka Samochodów Osobowych (Personenauto Fabriek). Moeder Zora vlocht allerlei voorwerpen van graanhalmen, die ze her en der probeerde te verkopen. De jongste, Sasja, kreeg zoals iedereen in die tijd nog altijd de verplichte vakken marxistisch-leninistische theorie en Russisch. Hij bekwaamde zich verder met vallen en opstaan, voor een flink stuk autodidactisch en tweedehands, in muziektheorie, aanvankelijke piano- en blokfluitmuziek en esthetica. Enkele goede zielen steunden de leergierige puber daarin. De Academie voor Muziek, Woord en Beeld, een afdeling in de linkervleugel van het grote Hoger Lazarus Zamenhof-instituut, waar hij ondertussen ook als klusjesman werk gevonden had, nam hem tot zijn eigen verbazing na een proefperiode aan als leraar Eerste Studiejaar Aanvankelijke Notenleer, waarbij inbegrepen was een kleine portie Europese Muziekgeschiedenis. Omwille van het karig loon vond men geen invulling voor deze vacature. Dat loon vormde eveneens oorzaak van Sasja’s verbazing. Het stelde zo weinig voor dat hij ook bleef klussen in de almachtige nu eens koude dan weer oververhitte gebouwen van het Zamenhof-instituut, soms zelfs op zaterdagvoormiddagen. Echt zingen, het vak Zang dus, hoefde – gelukkig – niet intens. Als de noten maar kraakten. Sasja had immers een doffe stem, die ook nog eens beschadigd was door het veelvuldig eten van… noten. Die handicap bestreed hij door verwoed te wroeten op zijn Traditzki-mars, die hij overal en altijd al van in den beginne met een hoofdletter schreef.
Vader Maalik kreeg het aan zijn hart na een moment van grote opwinding omtrent het uiteenvallen van de oude USSR in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw. Moeder Zora incasseerde op een van haar plundertochten op zoek naar graanhalmen in de nasleep van de oogst een hooivork in haar buik en belandde vervolgens onder een doldraaiende tractor. Polina raakte in de ban van sterke vruchtendrank omdat er geen kinderen kwamen en ging een wezenloze volslanke conciërge zitten zijn in een grauw flatgebouw in Olsztyn, klaar om gecast te worden voor een in-treurige zwart-wit Oostblokfilm die nooit het licht zou zien. Fedora kreeg op haar beurt een tweeling en keerde na enkele jarenlang huiselijk geweld door haar man met een verse Wit-Rus plus haar kroost terug naar Minsk. Sasja had aldus het rijk voor zich alleen: een huurappartement met drie kamers in de Winterbesstraat, in de omgeving van de Politechnika Bialostocka, een derdehands piano, een paar oude blokfluiten die gestraalde studenten ergens in de gebouwen laten slingeren hadden, de beduimelde Encyclopedie der Europese Muziekgeschiedenis alsook een uitgave van Princiepen der Muziek.
02
Sasja Zavarin bleef ook in de woelige einddagen van de Sovjet-Unie een Rus in het diepst van zijn gedachten. Een Wit-Rus met rood bloed weliswaar. Zijn Traditzky-mars, die ooit wel eens daadwerkelijk uitgevoerd moest worden, zou daarvan getuigen. Misschien was hij een slechte sentimentromanticus. Hij wou echter nooit meer naar Minsk terugkeren, de stad met het gigantische getto tijdens de Tweede Wereldoorlog, waar bijna 100 000 joden door de nazi’s werden vermoord, en waar ondertussen brede lanen en groene parken waren verrezen. De hoofdklusser van de Academie voor Muziek, Woord en Beeld in de linkervleugel van het Lazarus Zamenhof-instituut bleef trouw de maat slaan en noten kraken in Bialystok, Polen. Van het Rusland van zijn jonge middeleeuwse jaren bleef hij alleen maar dromen, soms aangewakkerd door de wodka. Dat volstond. Het was de sleutel waarmee zijn partituur begon.
Zijn schaarse leerlingen noemden hem de Notenkraker. In het seizoen van de nieuwe okkernoten ofte walnoten zagen Sasja’s vingers bruin. Hij kon ze namelijk als geen ander kraken, zonder hulpstuk. Hij had er de specifieke spieren, grepen en trucjes voor ontwikkeld. Sporadisch won hij er een weddenschap mee, wanneer zo’n koppige onbreekbare noot even het onwrikbare middelpunt van de aarde was. Het hele jaar door ook was Sasja op notenjacht, in alle varianten. Hij kreeg die cadeau van mensen die de goede bomen hadden, maar de vruchten ervan niet aten. Hij raapte en oogstte ze her en der in openbare plantsoenen en parken. In noodgeval kocht hij ze van zijn karig notenloon. Vrijwel dagelijks stonden ze op zijn menu. Hij at ze graag vers en hij at ze graag droog, zelfs jaren na valdatum. Zijn voorkeur ging naar okkernoten: de inhoud geleek op kleine hersentjes. Het gevolg was een schorre stem, die wel vaker stokte en in een hoestvlaag overging. Een plotse splinter in zijn stem of een onverwachte krekel tussen de plooien van zijn stembanden gaven de partituren in de leerboekjes vaak onverwachte wendingen. Zoals de leergangen van het Eerste Studiejaar Aanvankelijke Notenleer aan de Academie zich kenmerkten door schrapen, zo groeide de Traditzky-mars in het appartement van Sasja Zavarin door schrappen.
De hoofdklusser van de bescheiden Academie in de linkervleugel van het Lazarus Zamenhof-instituut was in de loop van de tijden wel eens met vrouwen gesignaleerd, maar volgens zijn onderklusser Mariusz Minchin (tevens bladomslaander of ‘bladluis’ bij pianosessies, voor zover dit soms nodig was – niet te verwarren met ‘pageturner’) zat er nooit een vaste relatie in en zou dat ook nooit gebeuren. Eenmaal de vijfendertig voorbij settelde Sasja zich in zijn situatie van lokaal en sociaal voldoende ingebed eenzaat. Hij vond niet dat hij iets miste. Vrouwen waren niet-mannen met kinderwensen. Kinderen konden lastpakken zijn. Je had ze levenslang. Je liep zelfs kans op meerlingen. Het hield nooit op. Zijn verhouding tot het vrouwelijk geslacht was zoals die tot het Pools: hij was een Rus gebleven Pool. Zijn taal was de taal van de noten, hoewel die hem soms schor of stemloos maakten. Familie, hier of ergens anders, in het moeder- of het vaderland, zocht hij evenmin op.
Een voorbeeld van zo’n tijdelijke opflakkering in dat verband. Sasja Zavarin won het districtskampioenschap oesters open wrikken. Even was er aan vrouwelijke aandacht geen gebrek. Vrouwen hebben iets met de milde maan en met de zilte zee. Diezelfde avond opende zich ook nog een mooie Litouwse cellostudente voor hem. Eentalig en eenmalig. Een dag later schrok hij zich een bult toen hij op straat een dubbelgangster van de ene helft van zijn zussenpaar spotte.
Op het ogenblik dat de U.S. of A. 300 miljoen inwoners telde, werd op het huisnummer 79/2B in de Winterbesstraat Sasja Zavarin wakker uit een zondags hazenslaapje, waarin hij het bezoek had gekregen van met tomahawks zwaaiende indianen die zijn vlees en bloed en huid en haar wilden.
‘Ugh ugh, net echt,’ mompelde hij. ‘Hoe is dat mogelijk en waar komt dat godverongelukt vandaan?’
Op de radio, die Sasja dag en nacht liet spelen, deelde de nieuwslezer mee dat in die U.S. of A. om de 11 seconden een nieuwe mens werd geboren. Ook behoorde 1/3 van de inwoners daar tot een minderheid, waarvan de hispanics met 13 % de grootste groep vormden. Rekening houdend met sterftecijfer, emigratie, immigratie en geboortecijfer was dus het ronde getal van 300 000 000 bereikt.
‘Van harte gelukgewenst, U.S. of A.’ zei Sasja. Hij knipperde de slaap uit zijn ogen, joeg de indianen weg uit zijn hoofd en keek op zijn horloge.
‘Intussen alweer 2,8 kinderen erbij,’ dacht hij. ‘Ik zit er voor niks tussen. Aan deze explosie van kinderen heb ik geen schuld. Althans: niet op dat continent.’
Hij begaf zich naar zijn piano. Bijna tegen zijn zin.
Sasja Zavarin was een tamelijk tevreden man.
Ware het niet van zijn Traditzki-mars.
03
Hulpchef van het studentenrestaurant in het hoofdgebouw Judith Tarlowska bakte sedert twee jaar ongeveer elke derde vrijdag van de maand brownies, de ene helft met rozijnen, de andere met noten. Die bracht ze tegen valavond naar de kleine cafetaria in de linkervleugel, waar ze ook verantwoordelijk voor was. Op vrijdagavonden was het rustiger in de cafetaria, gezien de uittocht voor het weekend. Ook de eerste, de tweede, de vierde en eventueel de vijfde vrijdag was dat zo, maar dan waren er geen brownies. Er was geen verklaring voor het tijdstip van die derde vrijdag en Judith wou er ook geen geven. Wel deelde ze haar brownies gratis uit aan de kleine kring vaste klanten die op vrijdagavond na gedane zaken kwamen uitblazen en zich al even tegen het weekend aan schurkten. Soms kregen ook de schaarse studenten er eentje, als er over waren. De browniebrigade vond ze lekkerder dan de mazurek gebakjes, de typisch Poolse paaslekkernijen. Onderhoudsman Mariusz Minchin noemde het een ‘traditzki’ – achter de rug van zijn directe baas Sasja om, want er klonk wat spot in het woord door. De Traditzi-mars deed namelijk al de ronde in de wandelgangen van de gebouwen nog voor hij helemaal gecomponeerd was. Dat ging gepaard met verstandhoudend gekuch, meewarig hoofdschudden en bedenkelijke glimlachjes. Sasja zelf ging na zijn laatste les van de werkweek natuurlijk voor de variant met de noten. De getrouwen van de brownie zaten altijd verspreid over de cafetaria; er was geen sprake van browniegekte in een besloten kring. Mariusz en Sasja troffen elkaar gewoonlijk aan hetzelfde tafeltje. Dat gold ook voor Hania, Janina en Zuzanna, drie keukenmeiden uit het hoofdrestaurant, voorheen als ‘refter’ aangeduid. Die troepten samen om de ronde giecheltafel. Sasja noemde hen de Heilige Drievuldigheid van de Rozijnen. Verder had je nog de zwijgzame Boleslav, een leraar Esperanto die eigenlijk het Volapük weer nieuw leven wou inblazen. Judith vond hem een vervelende gluurder. Dat had ze Sasja eens toevertrouwd. Keldermuis Adam was ook altijd present die derde vrijdag. Hij werkte ondergronds als stand-by bij de stookinstallaties en nam elke maand drie kwartier browniepauze. Zijn huidskleur kon wedijveren met die van de gebakjes. Voorts verscheen heel trouw ook altijd een zekere Badan. Aan elk pak dat hij droeg, zelfs op zijn regenjas, zaten onveranderlijk elleboogstukken aan de mouwen, terwijl hij niet eens lesgaf. Hij betekende iets in de administratie van het instituut, die in kantoren aan de voorkant huisde. Het scheen dat hij een geheime relatie had met Judith, maar dat bleek op de bewuste brownievrijdagavonden verder uit niets dan zijn trouwe aanwezigheid. Er werd ook gefluisterd dat hij door de Poolse geheime dienst in het instituut gedropt was. Die regenjas zat daar voor iets tussen. Of zijn zware Brezjnev-wenkbrauwen. Hij beheerste perfect het Russisch. Sasja poetste soms zijn eigen slapende Russisch op door Badan te vragen bij hem aan tafel plaats te nemen en een kwartier in de taal des Ivans te spreken. Gewoonlijk echter nam Badan plaats bij de keukenmeiden, bij het rozijnengegiechel. Hij beschikte over een indrukwekkend arsenaal broodjeaapverhalen en kon ook wat tafelgoochelen met kaarten en munten. Al die tijd bleef Judith achter haar glazen vesting van drankjes en snacks verschanst. Ze bediende niet aan de tafels en ging ook nergens zitten. Iedereen moest zelf zijn bestelling op gaan halen en ook zelf afruimen aan de kleine lopende band die in de ingewanden van de linkervleugel van het Zamenhof-instituut verdween. De cafetaria was klein genoeg om met iedereen gesprekken op middellange afstand te kunnen voeren. Dus bleef Judith op haar centrale positie – bij de kassa. Om 18 uur 30 floepten de lichten onverbiddelijk uit. De laatste die de cafetaria verlieten, waren Judith en Badan.
Eén zaak was zeker: de derde vrijdag van de maand kon nooit een dertiende zijn. Misschien vormde dat wel de echte reden voor het traktaat van Judith. Niemand was daar ooit op gekomen. ‘Elke derde vrijdag van elke maand’ was zo’n doodgewoon cliché dat niemand er verder over nadacht, of opperde dat er ook een eerste, tweede, vierde en soms vijfde vrijdag bestond. Het was zoiets als ‘elke tweede dinsdag van de maand’.
En toch.
Ook al had je een hart van koekebrood, je kon sterven aan een rozijn. Of een valse noot. Ook het oosten van Polen was niet vrij van de grillen en grollen van wat we ‘leven’ noemen.
04
Op vrijdag 19 maart – zo’n ‘derde’ – van Het Jaar Dat Het Zamenhof-instituut Zich Nog Lang Zou Heugen – de maand ook waarin het drukst gestorven wordt – zag het er bruin uit voor de leraar Kunstmatige Talen Boleslav Pawlak, browniebezorgster Judith Tarlowska, leraar Notenleer en hoofdklusser Sasja Zavarin, onderhoudsman Mariusz Minchin, keukenmeiden Hania Sikora, Janina Pietrzak en Zuzanna Kwiatkovska, stoker Adam Kaczmarek en secretaris Badan Mazur. Het motregende zo ongezellig als het maar kon. Het vrolijke vrijdaggevoel kreeg daardoor een grauwe rand. Iedereen leek een rouwbericht ontvangen te hebben waarbij zij of hij nauw betrokken was. En dat was ook zo.
De Heilige Drievuldigheid van de Rozijnen kwam zwijgend binnen en ging somber aan de ronde tafel zitten. De zware wenkbrauwen van Badan vormden één onheilspellende lijn boven zijn ogen die op onweer stonden; hij koos zonder aarzelen voor een eenzaam hoektafeltje. Boleslav zweeg zoals gewoonlijk in alle talen en knaagde verwoed aan zijn nagels bij gebrek aan een doel om naar te gluren. Adam wrikte een onwillig raam open en blies onophoudelijk rookuitstoten naar buiten, alsof hij de drensregen wou vergiftigen. Notenkraker Sasja staarde naar het getrommel van Mariusz’ vingers op het tafelblad. Hij werd hierbij zelfs niet eens bestookt door gedachten aan zijn Traditzki-mars. Hij had daarnet het laatste bodempje wodka uit zijn flacon opgedronken. Hoofdkokkin Krystyna Skibinska stond als een wassen beeld achter de kassa. Haar bliksemende ogen zwiepten als vuurtorenlichten over Zij Die Heden Geen Brownies Zouden Eten. Er waren verder geen studenten. En er waren dus ook geen brownies. Want Judith Tarlowska was er niet. Niet meer.
Gedurende het Eerste Halfuur Stilte stonden er op de tafeltjes aanvankelijk glazen Zywiec- en Tyskiebier (Sasja, Mariusz, Janina, Boleslav) en koppen slappe koffie (Hania, Zuzanna) en thee (Badan, Adam). In de koelvitrine lag uitdagend een slagorde mazurek gebakjes te pronken, de traditionele Poolse paaslekkernij. Maar niemand van de browniebrigade gunde die ook maar een blik. Ook al betrof dat nog meer ‘traditzki’ dan de bruintjes.
Ondanks de gebruikelijke behangpapiermuziek heerste er een onheilspellende sfeer in de cafetaria. Die werd intenser naarmate in een dapperder tempo (na het Eerste Halfuur Stilte) die aanvankelijke thees en koppen koffie en gebruikelijke glazen vervangen werden door steviger bieren. Inmiddels hadden ook zowel Adam als Mariusz grondig aan hun zakflacon gelurkt. Het losgeld voor de bieren werd met een grijns over de toonbank geschoven richting Krystyna. Het leed geen twijfel dat zij hier voor iets tussen zat. Zowel de brief als haar misprijzende mimiek spraken boekdelen. Er werd wederzijds geen enkel woord gewisseld. Er ontwikkelde zich gaandeweg wel samenzweerderig gemompel annex opstandig gemor onder de verspreide browniebrigade. De partituur van de opstand werd heviger. Krystyna probeerde vergeefs de dirigent te detecteren. De gelederen zaten echter verspreid. Het was pas 17 uur 45, en ook de keukenmeiden krikten nu voltallig hun alcoholgehalte op in het aanschijn van hun bazin. Om 18 uur knipperde Krystyna met de lichten: een kinderachtig sein dat het gedaan was. Een halfuur te vroeg. Ze sprak geen woord, maar bleef net zolang aan de schakelaar hangen tot Boleslav eindelijk opstond. De rest volgde. Mopperend en joelend dreven ze zichzelf naar de uitgang, terwijl ze er onderweg door geduw en getrek in slaagden twee glazen aan diggelen te gooien.
05
Hoger Instituut Lazarus Zamenhof
Academie voor Muziek, Woord en Beeld
Ulica Popieluszki 67 A-C
15-006 Bialystok
Interne omzendbrief nr. LZ/A-98/3 XX0313
Aan alle docenten, werknemers en technisch personeel
Wie persoonlijk voordeel doet met producten of diensten die hij/zij fabriceert of verleent, gebaseerd op eigenheden, ingrediënten of grondstoffen die hij/zij aan het HILZ onttrekt en daartoe aldus ook oneigenlijk gebruik maakt van de voorzieningen van het HILZ, pleegt strafbare feiten, ook al worden betreffende producten of diensten gratis gedistribueerd of verleend zonder winstoogmerk. Ook wie daar op enigerlei wijze voordeel uit haalt of van profiteert, wordt beschouwd als betrokken.
Dienvolgens meldt de Staf van het HILZ hierbij het ontslag van hulpchef J. Tarlowska met onmiddellijke ingang. De dames H. Sikora, J. Pietrzak en Z. Kwiat- kovska en de heren S. Zavarin, M. Minchin, B. Pawlak, A. Kaczmarek en B. Mazur wordt met ingang van 26 maart eerstkomend tot nader bericht de toegang tot de cafetaria van de Academie ontzegd.
De cafetaria van de AMWB wordt voorlopig beheerd door K. Skibinska, hoofdchef van het centrale restaurant. Zij zal er op toezien dat er zoals voorheen alleen typisch Pools gebak, tegen gangbare betaling, aangeboden wordt.
Waarvan akte,
Wipszycka A. Czcibor-Markowski
Directoraat Onderwijs & Vorming
Diensthoofd Personeel
Hoofd Uitvoerend Comité HILZ
Administratief Directeur
06
‘Dat moet toch allemaal stukken van mensen kosten,’ merkte Judith zuchtend op, terwijl ze zich weer omdraaide.
‘Eh?’ deed Badan verstrooid.
Hij was ver heen, hoewel hij vlak bij haar was. Nu weer in haar, met name, en niet in de schouwburg, waar hij vanavond eigenlijk hoorde te zijn.
‘Dat dat toch allemaal veel moet kotsen… eh… kosten,’ herhaalde Judith gesmoord lachend.
‘Wat?’ hijgde Badan.
‘Ewel: al die vreemde groepen die hier komen spelen, en dat moet toch ook eten en slapen?’
‘Welke vreemde groepen?’ vroeg Badan, terwijl hij onvolkomen in haar kont klaarkwam.
‘Wel, waar je vanavond naartoe moest gaan luisteren.’
‘O, die.’
Hij deponeerde de laatste druppel haastzaad in Judiths lijf en hoorde gelijk een flard tziganemuziek die hij vanavond moest missen. De Academie had gratis gesponsorde tickets voor het optreden uitgedeeld. Maar secretaris Mazur Badan had geen zin om op een dinsdagavond in de pluche van de schouwburg zijn tijd te gaan verdoen. Vooral niet nu hulpkokkin Judith niet meer was uitgenodigd en persona non grata was verklaard. Vooral niet op de tweede dinsdagavond van de maand. Als hij al rood en fluweel en schemerlampen wou, dan moest hij bij Judith zijn. In Judith. Altijd op de tweede dinsdagavond van de maand.
Aldus was geschied. Zijn lid floepte weer uit haar achterste liefdesgrot. Het was vijf voor negenen. De tziganes in de schouwburg waren al bijna drie kwartier bezig op hun vreemde, weemoedige instrumenten.
‘Badan?’
‘Ja?’
‘Hoeveel dinsdagen kom je hier nu al bij mij?’
‘Dat zou storen zeker als ik nu nog naar dat optreden zou gaan?’
‘Hé?’
‘De personeelschef zal daar ook zitten. En Wiktor. En Tadeusz.’
‘Ja ja: allemaal toffe solidaire collega’s!’
Ze grepen allebei naar hetzelfde pakje sigaretten en bliezen even later zoals elke tweede dinsdagavond van de maand hun postcoïtale rook naar het plafond.
‘Zo’n schouwburg heeft iets hoerachtigs hé, vind je dat ook niet?’
‘Pardon?’
‘Wel: dat duister, die lampen, die zetels… ‘
‘Ik zou het niet weten. De laatste keer dat ik… ‘
‘Zouden ze me missen?’
‘Wie?’
‘Tadeusz en Jasia gingen gaan. Wiktor misschien ook. Van de anderen weet ik het niet.’
‘Je mocht gerust gegaan zijn van mij, hoor. Mijn badkamer is gelijk een Spaans bordeel.’
‘Wat wil je daar nu mee zeggen?!’
Badan stulpte boos een rookpluim uit.
‘Was het niet goed misschien?’
‘Ja ja, daar niet van, maar mijn badkamer moet nodig een keer… ‘
Badan ging half rechtop zitten en overzag het slagveldje kleren in de slaapkamer. De elleboogstukken van zijn jas hielden de stoel waar ze aan hingen in een verwrongen worstelgreep. Hij inspecteerde ook sluiks zijn liefdesslakje, dat zich als een verloren voorwerpje tussen zijn dijen weg probeerde te stoppen. Het gerimpelde ding had daar ontstellend weinig moeite mee, constateerde hij. Moest hij ook niet aan de pil? Hulpstukken inroepen?
Judith monsterde haar minnaar vanuit haar ooghoeken en deed er even het zwijgen toe. Ergens in de omgeving signaleerde iets dat het negen uur was.
‘Wat was dat?’
‘De nieuwe keukenklok. Waar staat je auto?’
‘Zoals gewoonlijk. Weer op een andere plek.’
‘Maar nooit onder een boom, hé?’
‘Nee, nooit onder een boom.’
‘Je vermijdt toch mijn straat op andere dagen hé?’
‘In de Copernicuslaan en omgeving zul je mij dan niet zien. Ik let wel op.’
Het appartement van Judith bevond zich in een uitstulpende halvemaanstraat die als een soort fuik aan de brede Copernicuslaan lag. Overal stonden reuzenbomen. Mooi verval kenmerkte deze buurt, waar combinaties van Oostbloksymmetrie en nieuwe welstand de dienst uitmaakten. Bepaalde seizoenen regende het vanuit al die kruinen vogelkak op de daken van de geparkeerde wagens. Elke tweede dinsdagavond van de maand bij vrouwlief Martyna thuiskomen met vogelkak op je dak kon argwaan wekken.
07
Judith Tarlowska verlegde graag eens haar grenzen. In gedachten. Zo beklauterde ze vrijwel naakt Zwitserse pieken, raasde ze in Polen op vreemde scooters van hellingen af en hupte ze geblinddoekt van bruggen in Hongarije. In gedachten. Het cafetariapubliek genoot ervan. Op een middag vertrouwde ze Boleslav Pawlak onverhoeds toe:
‘Ik zou graag eens water likken uit een schotel of een kom op de grond, zoals een hond dat doet. Ik wil weten of dat gaat, en hoe dat voelt.’
Esperantist Boleslav was aan het aanschuiven in het centrale studentenrestaurant, waar ook de leraren hun middagmaal namen. Hij knikte tegelijk verrast en begrijpend, zich afvragend waar het verband lag met hemzelf of een Kunstmatige Taal. Dat vrolijke Judith wel graag eens lot en lijf tartte, wist hij wel. Maar een schoteltje water? Ondertussen pootte Judith een overvol bord op zijn dienblad neer.
‘Moet er geen cola in?’ opperde hij guitig. ‘Of bier?’
Dat was al een hele prestatie voor de zwijgzame leraar Kunstmatige Talen.
‘Het gaat ‘m om én de schotel én het water,’ repliceerde Judith streng, te streng in verhouding tot het onderwerp.
‘En om het gevoel daarbij?’
‘Ja. Een stukje hondenleven ervaren.’
‘Tja… ‘
Meer kwam er niet meer uit bij Boleslav Pawlak, die stiekem checkte of zijn medehongerigen voor en achter hem iets gehoord konden hebben. Iedereen leek echter geconcentreerd op zijn dienblad. Men ging dan maar zijns weegs, zich na voedertijd kwijtende van de verdere dagtaken.
Maar zo was het begonnen.
Het plaatje bleef Boleslav die hele week achtervolgen. Het kopieerde zichzelf voortdurend in de lichtbak van zijn hoofd.
< Judith op handen en knieën – haar kont rees de hoogte in bij het oplikken – haar tong krullend om het ongrijpbare – kon ze wel slikken in deze houding? – halsband?? >
Tiens, ze had bij haar verzuchting niet gerept over kleren. Hield ze die dan aan of speelde ze echt voor hond? Dat wou hij haar bij gelegenheid wel eens vragen. Hij had altijd al een meesteres in haar vermoed – geen slavin. Misschien wou ze de keerzijde van de medaille eens meemaken. Deed iemand haar de muilkorf af, de lijn voortdurend strak aantrekkend? Snoerde de halsband haar daarbij net niet de adem af? Diende er ook geblaft te worden? Kwispelstaartte ze?
Stilaan werd het plaatje een volwaardig stripverhaal.
Enkele dagen later zag hij haar in het schoolrestaurant goulash uit haar bord scheppen en naar haar mond brengen. Ze gebruikte alleen een lepel. Hij zat te ver van haar verwijderd om hardop gedachten aan hondenvoer te ontwikkelen. Overigens bevond ze zich tussen een groepje keukenpersoneel, dat pas later op de middag kon eten. Jammer, een gemiste kans.
Het duurde andermaal geruime tijd vooraleer stille Boleslav nog maar eens door een opwindende vreemde gedachte werd bezocht – dom van hem om daar niet eerder bezeten door te zijn. Het ging ‘m hierom: waarom had Judith haar verzuchting niet doodgewoon stiekem thuis waargemaakt en er verder met niemand over gepraat? ( … en waarom uitgerekend wel met hem?) Solliciteerde ze misschien naar wat publiek? Een (mannelijke) toeschouwer? Hoopte ze een en ander in scène te zetten – met hem? Of wachtte ze gewoon tot haar volgende dronkenschap, waarbij ze zich ongeremd kon overgeven aan… ?
Stilaan verzamelde Boleslav materie voor een heel colloquium – thema: Tarlowska Judith, hulpchef in het restaurant van het HILZ.
Een van de hamvragen was ook: had ze nog anderen van haar wens op de hoogte gebracht? Dat viel moeilijk te enquêteren. De ondervrager liep kans vlugger gek verklaard te worden dan het onderwerp van zijn vragenronde.
‘Bent u de laatste tijd aangesproken door een bloedmooie, grensverleggende vrouwelijke chef die de wens uitte om op z’n hondjes water uit een schotel te likken?’
Wanhoop begon Boleslav in te palmen. Judith bestond het verder te bestaan zoals ze altijd al had bestaan. Telkens als zich een mogelijkheid aanbood nog eens naar De Grote Verzuchting te polsen, gaven andere factoren die mogelijkheid een schop: een collega daagde onverhoeds op, of Judith was net in gesprek met iemand anders, of een bel begon oorverdovend te rinkelen, of een student klampte hem of haar plotseling aan, of zo’n ellendige gsm ging af, of… of… Het lukte simpelweg niet, hoe diep Boleslav ook ademhaalde. Ook in de cafetaria niet, waar er aldoor getuigen waren.
Hij werd een beetje gek. Vaker dan vroeger werd hij door nachtelijke dromen bezocht. Hij werd ook meermaals betrapt op dagdromen en absences. Witte merries draafden door die dromen. Geschreeuw van een valk. Yakboterthee: hij diende godbetert yakboterthee uit een nap te proeven – het was ijzig koud, tentzeilen flapten, hij bleek poedelnaakt te zijn.
Poedelnaakt!
Het woord bestormde hem. Overal waar hij om zich heen keek, las, luisterde, deden zich hondenwoorden voor.
Joe Cocker.
Twee honden, been.
Eurodogshow in Warschau.
Geen weer om een hond.
Beschikte Judith thuis over een hond? Dat ware misschien een perfecte blikopener voor vers voer. Kon hij haar dat vragen? Ze had geen man, dat wist hij wel zeker.
Voer, shit.
Daar had je het weer.
Hondenvoer.
‘Drollig’, zei iemand, en hij bedoelde: ‘Grappig’.
Die Judith toch! Boleslav raakte er niet meer uit. Ze had hem met één verzuchting gek gemaakt. Straks zou hij nog gaan blaffen in plaats van te doceren. Hij zou een Kunstmatige Wafwaftaal onderwijzen. Zou in middeleeuwse tijden een vrouw die als een hond uit een schoteltje likte tot de brandstapel veroordeeld worden? Ook al een goeie vraag om Judith eventueel weer op het spoor van haar verzuchting te zetten.
Judith maakte intussen weer grensverleggende plannen voor een nakende vakantieperiode bekend. In de cafetaria van de Academie. In gedachten. Ze zou, alleen gewapend met 100 dollar, de USA doorkruisen coast-to-coast. De hele cafetaria glimlachte. Badan nog het hardst. Boleslav luisterde verbijsterd.
Greyhound!
Waarom trok ze godgenageld niet naar Afghanistan!? Kon ze zich door Afghaanse windhonden laten… CUT! Boleslav zapte zijn verknipte film weg.
Tijd voor een griepje. Boleslav bleef drie dagen van het Instituut weg. Netjes de tijd om wat uit te zieken. Hij verschanste zich in bed met boeken en grogs, hem aangereikt door zijn vrouw Agnieszka. Er viel wat koorts te meten. De verhoging kon je aan zijn ogen aflezen: die stonden treurig in zijn hoofd, een hondenblik, als van een hond die een koekje is beloofd, maar dat niet krijgt. Omdat hij niet…
Opzitten en pootjes geven!
Die gedachte deed hem zweten als een das. Dat was wat Judith van hem verwachtte! En dan, als beloning, zou zij…
‘Ziek geweest, Boleslav?’ informeerde Judith retorisch. Het had op de monitor in de hal gestaan. Daar werden de afwezige/zieke docenten openbaar opgelijst. Kennisgeving. Het was de eerste middag dat Boleslav weer aanschoof voor voedertijd.
‘Bah ja, een natte neus hé.’
Het was eruit voor hij het goed en wel besefte. Judith glimlachte en verdween in de dampen van de keuken.
‘Maar da’s gezond!’ riep ze nog, zich even half omdraaiend.
‘ … maar niet in je blote kont,’ voegde Boleslav ze nog stilletjes toe. De studente naast hem keek hem verbaasd aan.
Boleslav trok eindelijk eens zijn stoute schoenen aan. Hij wachtte haar op een vrijdagvalavond op bij de deuren van de cafetaria in de linkervleugel. Er was geen ontkomen meer aan. Dan vuurde hij zijn vraag af, achteloos formulerend, maar toch met bibber in zijn stem:
‘Heb je dat nu al gedaan, Judith?’
Dat ‘Judith’ zou het ‘m misschien doen. Alweer een hele prestatie voor de zwijgzame Boleslav.
‘Eh? Wat?’
‘Ewel… wat je een tijd geleden vertelde… van die hond. Ik bedoel… ‘
‘He?’
‘Dat je eens graag als een hond uit een schoteltje zou drinken, weet je ’t nog?’
‘ - - - ‘
‘Nee? Ja?’
Judith keek Boleslav staalhard in de ogen. Hij vond haar plotseling een vreselijk lelijke vrouw. Ze zweeg enkele eeuwige seconden oorverdovend onhoudbaar.
‘Wat zeg jij nu toch!’ zei ze, riep ze dan, daarbij vluchtig om haar heen kijkend.
‘Vind je dat niet wat geschift!?’
Ze stootte de deuren open en dook de cafetaria in.
Boleslav was te verbijsterd om verbaasd te zijn. Hij keek naar buiten, naar het hogeschoolplein, naar de ramen van de aula, waar o.a. Kunstmatige Talen en Literatuur en Biologie en Fysica gedoceerd werden. Het was geen weer om een hond door te jagen. Takken ranselden die ramen. Er stond geen volle maan in het duistere zwerk om naar te janken en te huilen. Er waren ook geen brownies, want het was een doodgewone tweede vrijdagavond. En er zouden binnenkort geen bruintjes meer zijn, maar dat kon hij nog niet weten.
08
Sommige dieren gebruikten handige trucjes om harde vruchten, noten of schelpen te kraken. Lang voor Darwin waren er zelfs al die onwrikbare zeevruchten op rotsen stuksloegen, weerspannige vruchten met zich meevoerden en die daarna van op grote hoogte op een harde ondergrond lieten vallen of zelfs simpelweg twee gelijkaardige koppige lekkernijen tegen elkaar ketsten tot die hun inhoud prijsgaven. De kracht in Sasja’s vingers, handen, polsgewrichten en voorarmen kon wedijveren met die van intens getrainde volleyballers of tennissers. En dat had hij niet te danken aan zijn getokkel op piano’s of vingervlug gejongleer op blokfluiten. Wel aan andere noten, die hij altijd zonder hulpstukken kleinkreeg. De oesterwedstrijd had het ook bewezen (al had je daar wel een kort krachtig mes voor nodig): Sasja Zavarin was een kraan in het kraken. Alleen zijn Traditzki-mars bleef maar aanslepen. Dat waren pas harde noten om te kraken.
‘Nog een leuke avond gehad, notenkraker?’ informeerde Judith die maandagmiddag in het restaurant, na het districtskampioenschap oesters open wrikken.
‘Eh?’ deed Sasja ongemakkelijk.
‘Gingen de lipjes vlot open? Smaakte het snot? Koesterde je de oesters?’
‘O… eh… ‘
Judith mikte een kwak aardappelnoedels op zijn bord.
‘Daina is mijn nichtje uit Litouwen. Ze studeert hier cello als uitwisselingsstudente, weet je nog wel?’
‘Cello?’ papegaaide Sasja dwaas.
‘Ja, geen biologie.’
Hij werd plotseling voortgestuwd in de vaart der jonge hongerigen, zodat hun communicatie geaborteerd werd. Wel voelde hij nog haar ogen in zijn rug branden toen hij zich naar een ver rustig hoekje in de eetzaal begaf. Hij at zijn dagelijkse voer met lange tanden, terwijl hij af en toe steels naar de verre overkant gluurde. Tussen de aanschuivende ruggen door ving hij telkens even een glimp van Judith op, die vandaag aan de balie van de hoofdschotels stond en de noedels opschepte.
Haar nichtje…
Het was de wodka ofte ‘degtinë’ geweest.
Moest hij ongerust zijn? Judith Tarlowska was zelf niet onbesproken. Badan… Sasja stokte in zijn bewegingen: daar stevende potverdorie net die Badan op hem af. Hij torste een volgeladen dienblad hoog voor zich uit, alsof hij een offer wou brengen aan een of andere godheid hier in de verborgen hoek van het centrale restaurant. Ongevraagd plofte hij neer op de stoel tegenover Sasja. Daarna liet hij zijn dienblad voorzichtig op tafel neerdalen.
‘Sasja Zavarin,’ zei hij, constaterend, plechtig, beschuldigend bijna, vooraleer hij zijn ogen opsloeg, want eerst nam zijn voedsel hem nog een tel in beslag.
‘Badan,’ groette Sasja. Zijn stem klonk weer te dun, en dof.
Daarna kwamen die priemende ogen, onder die wenkbrauwen als hangende tuinen.
‘In de hoek gedreven?’
Het grote Badan-hoofd omschreef met een beweging de nabije ruimte.
‘Het is hier rustig hé.’
‘De leraren zitten meestal vooraan, op de voorbehouden plaatsen.’
‘Ja, meestal.’
‘Of zit je jezelf te straffen?’
‘Eh?’
‘Heb je iets uitgespookt?’
‘Eh… ‘
‘Vlot de Traditzki-mars niet meer? Moet het notenkrakende genie even in afzondering?’
‘Ha ha… ‘
Badan schepte met veel geschraap een hoeveelheid noedels bijeen en bracht de lading naar zijn mond. De klep ging open, maar niet om de hap in te stouwen. De beweging stokte, en er was een diepe stem die sprak:
‘Zavarin Sasja, leraar Notenleer en Muziekgeschiedenis aan het Hoger Instituut Lazarus Zamenhof, hebt u zich vergrepen aan een studente?’
De ondervrager had al de helft van zijn voer naar binnen gewerkt vooraleer de ondervraagde kon uitbrengen: ‘Wat zeg je daar?’
‘Moet ik het misschien in het Russisch zeggen?’ articuleerde Badan nadrukkelijk langzaam. ‘Of… in het Litouws?’
Hij zoog zijn tanden schoon en kauwde nog wat na. Er trok paniekbewolking over Sasja’s gezicht. Hij schoof zijn bord wat van zich af, voor zover daar plek voor was op het dienblad, en gluurde weer even naar de verre aanschuifbalie met in die volgorde de servetten, de soep, het brood, het hoofdgerecht, de desserts en de waterflessen. Het witte koksmutsje van Judith dook nog altijd tussen de ruggen op, ter hoogte van het hoofdgerecht.
‘Mijn zoon Ryszard was op het oesterkampioenschap. Daina had hem uitgenodigd.’
‘Eh… Ryszard?’ piepte Sasja.
‘Ryszard,’ bevestigde Badan dreigend. ‘Mijn zoon.’
Het klonk als ‘de Zoon Gods’.
‘Wat deed uw zoon… ‘
‘Mijn zoon studeert hier Paleontologie aan het HILZ en vertrekt binnenkort als uitwisselingsstudent naar Litouwen,’ onderbrak Badan, in een bijna declamerende kanselstijl. De volgende fase zou toorn kunnen zijn.
‘En Daina… ‘
‘Heb je je lerarenlul in Daina gestoken?’
‘Maar… ‘
‘Een vraag op de man af. Ha ha. Je weet dat ze Judiths nicht is? En dat ze momenteel hier studeert?’
‘Eh… ‘
‘Ryszard moest die namiddag vroeg weg voor een koorrepetitie. Daina bleef met nog andere uitwisselingsstudenten op dat oesterfeest hangen. Wijn, bier, wodka. Nietwaar, notenkraker?’
‘Maar… ‘
‘Ja?’
Het grote hoofd van Badan boog zich nu tot ver over het dienblad van Sasja.
‘Ik wist niet… ‘
Toen golfde plotseling een schaterlach over het gelaat van Badan. Sasja staarde hem verbluft aan.
‘Geen paniek, notenkraker: hij is al zo homo als een paus uit Polen!’ riep hij halfluid. Enkele studenten keken van hun bord op.
‘Eh… ‘ bracht Sasja uit.
‘De koorzanger! Mijn zoon!’
Badan stond bruusk op, zijn stoelpoten schraapten over de vloer, hij liet zijn dienblad met alles erop staan, veegde omstandig zijn vlezige lippen af, gooide er nog de bezoedelde prop bovenop en beende weg, ondertussen nog met een soort hitlerachtig gestrekt armgebaar wuivend in de richting van Judith. Het witte mutsje ging eenmaal de hoogte in als wedergroet. Hoofdklusser Sasja bleef perplex zitten, in zijn hoek gedreven, op zijn stoel genageld. Hij vermeed vooral in de richting van de bediening te kijken. Toen hij zich over zijn puddinkje boog, merkte hij dat hij zijn dessertlepeltje dubbelgevouwen had.
09
Adam Kaczmarek hield van de zondagen. Dan was zijn kelderverdieping in het HILZ vervangend bemand door Mariusz Minchin, die daardoor elke week een vrije maandag had. Hij woonde nog altijd bij zijn ouders, die een winkel in kleine elektrische apparatuur hadden aan het Bergmospleintje. Elke zondag klokslag 17 uur vertrok stoker-onderhoudsman Adam naar de damclub in het achterzaaltje van buurtcentrum De Adelaar. Niemand echter had hem ooit zien dammen, nergens. Op zondagavond zagen pa en ma Kaczmarek hun jongste zoon op de fiets vertrekken, en ze hoopten elke week dat hij weldra kampioen zou worden zodat hij uit zijn kelderverdiepingen kon verrijzen en een bovengronds bestaan leiden met een goede vrouw aan zijn zijde. Adam had echter twee jaar geleden alleen maar de theoretische introductiesessie gevolgd. Daarna was hij weggebleven.
Adam daalde als een arend op haar neer, steunend op zijn armen als gespreide vleugels. Zijn snavel drong midscheeps bij haar naar binnen.
Na gedane zaken werkte hij zich los en ging in de keuken wat pijltjes gooien. Judith monsterde hem vanuit de sofa. Elke week was er ergens wel één sneetje leven dat de moeite loonde. Het onderhoudsmoment, bijvoorbeeld, dacht ze wrang. Ze vroeg zich af of de zeldzame pieken in een mensenleven door een zingevende rode draad verbonden konden worden. Dat zou toch al iets zijn. Iets om op te koorddansen. Maar daaromtrent tastte ze volledig in het duister. Een diep dal strekte zich momenteel voor haar uit. Vlaggen, wimpels, serpentines en feestverlichting waren voor lange tijd opgeborgen. Ze keek naar Adams bilspleet en haatte de mensheid uit de grond van haar hart. Waarin verschilde bijvoorbeeld die reet van die andere reet? En die lul dan? Judith stak haar zoveelste sigaret op. Het hoofd van de jonge minnaar-stoker schudde voortdurend nee, terwijl de pijlen zich steeds vlugger en heftiger in het vogelpikbord boorden.
‘Komt er dan echt geen actie?’ riep ze naar de keuken. ‘Helemaal niet?’
POK – ‘Wàt!?’ – POK – POK – ‘Dedju!!’
‘Of er nog iets van protest komt tegen mijn ontslag?’
‘Weet’ – POK – ‘niet.’
‘Toffe collega’s! Fraai gezelschap! Fucking solidariteit!’
POK
10
Judith probeerde door de braadpantruc te onthouden wat ze allemaal mee moest brengen: een rozijnenBrood, een bosje Radijzen, een zak Aardappelen, een blikje Ansjovis, een tros Druiven, een pak Paneermeel, een kilogram Andijvie en een halve kilogram pimperNoten. Het zou misschien net allemaal in haar eigen winkeltas kunnen. Anders zou ze een plastic warenhuiszak extra kopen. Er was namelijk nog iets, waar ze een tweede afkowoord voor nodig had.
Ze sloeg de Zenithstraat in. Af en toe diende ze een paraplu te ontwijken. Die ondingen konden je de ogen uit prikken. Vooral voor gewapende kleine mensen was het uitkijken. Hun paraplu bevond zich op ooghoogte van de grotere medemensen, en sommige van die onderdeurse parapludragertjes stapten blindelings door, zich nietsontziend een weg banend door onbeschermd reuzenvlees.
‘Afschaffen die parapluhandel,’ mompelde Judith boos. ‘Koop in de plaats condooms om te beletten dat jullie jezelf gaan voortplanten. Betere voorbehoeding tegen het mensdom! Leve de regen!’
Een grote regenkogel pletste pardoes op haar voorhoofd en zocht zich via haar rechterneusvleugel snel een weg tot in haar hals.
Visioen 1. Elke letter van ‘braadpan’ stond voor een ingrediënt waarvan de totale mix een bom opleverde die Miroslaw Wipszycka in vele mootjes naar de andere wereld zou helpen. Alle ingrediënten waren in food market C&P te koop.
Visioen 2. Elke letter van ‘braadpan’ voegde toe aan een heerlijk gerecht, dat ze binnenkort met liefde voor Badan Mazur toebereiden zou.
Visioen 3. Ik sla die nutcase van een Sasja Zavarin de schedel in met die braadpan.
Visioen 4. In die braadpan ontdooide Judith de diepgevroren schapenbout uit C&P waarmee ze die gluurder van een Boleslav Pawlak deze week de kop had ingeslagen.
Visioen 5. Pok – Adam – pok – Adam – pok – Adam – pok – Adam – percussie op de braadpan
Visioen 6. Monologue intérieure. Baalkop. Rukker. Aasvreter. Azijnpisser. Droplul. Patjakker. Addergebroed. Nageboorte.
Even later liep Judith het warenhuis door, alsmaar het woord ‘Vegas’ mompelend, nadat het woord ‘braadpan’ dienst had gedaan. (‘Jammer dat het woord ‘brownie’ hier niet kan’, dacht ze wrang). Achtereenvolgens plukte ze Vanillestokjes, Eieren, Gelei van rode bessen, Geitenmelk, Arrowroot en Suiker uit de rekken. O, nu had ze nog iets vergeten: kersen. Terug naar de fruitdelicatessen. Diezelfde avond ging ze stiekem een hoeveelheid korte bladeren afknippen van de geometrisch gesnoeide Taxus baccata haag op de begraafplaats Spes Nostra. Idem dito voor de Tojad mocny fioletowy, de rodekoolkleurige plant met tweevoudig geveerde diepgezaagde bladeren (0,03 % orobanche, 0,01 % arsenicum en 0,01 % cicuta maculata ofte gevlekte musquashroot – intens neteleffect bij aanraking) in het gecontroleerde wildplantsoen aan de Wenceslas Fonteinen. Dit alles deed ze bij gebrek aan kogelvis. Het leven was een lotto; de wereld een Vegas.
Judith maakte eerst mazurek, ondertussen ‘Nog is Polen niet verloren’ neuriënd. Een koud kunstje voor de ex-hulpchef-kok van het Lazarus Zamenhof-instituut. Ze had dit al tientallen keren gedaan. Daarna bracht ze 1/2 liter geitenmelk met 1 vanillestokje en 100 gram suiker aan de kook. Ze klopte 4 hele eieren los met de arrowroot en nog eens 100 gram suiker. De losgeklopte eieren voegde ze roerend bij de kokende melk. Ze liet het goedje 2 minuten koken, immer roerend, en voegde er onmiddellijk ook haar geheime ingrediënten aan toe. Daarna goot ze het in enkele vormpjes over, niet helemaal tot aan de bovenrand. De geheime ingrediënten viste ze er voorzichtig weer uit, pas nadat de pudding was afgekoeld en opgesteven. Ze smolt vervolgens de rodebessengelei, goot die op de pudding en liet alles opstijven in de koelkast. Dan restte haar nog een klusje. Ze at een aantal kersen en mixte daarna een tiental pitten. Dit verstrooide ze over de halve kilogram pimpernoten.
11
Hogeschoolhoofd Miroslaw Wipszycka gebruikte elke dag zijn middagmaal in zijn werkvertrekken in het HILZ. Het was eigenlijk een luxueus ingericht dubbel kantoor met salon annex kitchenette op de derde verdieping, met zicht op Bialystok. Sommigen noemden het stiekem het Hilzon. De staf en het docentencorps van de Hogeschool, ook de leraren aan de Academie, hadden een voorbehouden compartiment in het centrale restaurant in de souterrainverdieping. Die kregen ook hetzelfde voer als de studenten opgeschept. De dagelijkse lunch van het Hoofd werd hem gebracht door een van de keukenmeiden, onder wie daaromtrent concurrentie heerste, want er viel wel eens wat van dat dienblad, of er schoot wat over. Het kwam zover dat chef Krystyna Skibinska een simpele beurtrol opstelde. Deze operatie gebeurde middels twee liften: een gewone dienstlift voor het technisch personeel en een klein keukenliftje dat alleen maar de derde verdieping aandeed. De lunch voor de heer Wipszycka werd ook elke dag apart bereid, net zoals wanneer er hoog bezoek was, of staatsinspectie. Dat gebeurde onder het alziend oog van chef-kokkin Krystyna. Het deed zich ook soms voor dat, omwille van de aard van sommige producten, een keukenmeid nog iets extra’s bereidde of behandelde of opwarmde in de kitchenette van dit heiligdom driehoog: een van die extravagante koppen koffie bijvoorbeeld waar de directeur zo van hield, of ook wel een bereiding met ingrediënten die beter door niemand werden gezien, omwille van de kostprijs.
12
- Sasja, Judith hier.
- Judith! Hoi. Hoe… Eh…
- Heb je nu al iets in je mars, Sasja?
- Mars? O… Eh… Ha ha. Het schiet wel op, ja.
- Grapje. Dat wordt een lang nootgeval hé? Heb j’em? Heb j’em? Hé?
- Ha ha! Hoe is het met jou?
- Grapje! Niet goed. Geen grapje. Maar ik moet je wat vragen.
- Ja?
- Die brownies liggen me heel zwaar op de maag.
- Natuurlijk. Begrijpelijk. Wie had dat kunnen denken? Maar wij kunnen daar niets…
- Jij bent daar toch nog altijd de hoofdklusser hé?
- Nog altijd.
- Samen met Mariusz?
- Inderdaad.
- Draait die nog altijd zondagshifts?
- Ja, dan vervangt hij Adam beneden hé.
- Je kan dus overal komen waar je wilt?
- Ja.
- Hij ook?
- Eh… Ja, hij ook.
- Luistert hij naar jou?
- Hij moet wel.
- Wel, ik heb een klus voor jou. Vond je mijn brownies lekker?
- Zeer zeker. Mm…
- Noten ook nog altijd? Echte noten, bedoel ik.
- Ja.
- Wel dan. Ik heb een verzoeknummertje.
- O? Ik luister.
- En er hangt wat aan vast voor je.
- O la la. En hoe kan ik je helpen?
- Wel…
13
‘Vanwege Personeel Restaurant & Cafetaria. Omwille van uw doortastend optreden in verband met de brownies. Kr.’
De verzorgd geschreven tekst op het deksel van de doos betekende zielenzalf voor de heerser op de derde verdieping. Hij had de onverwachte gift en blijk van groot vertrouwen die maandagvoormiddag op zijn bureau aangetroffen. Blijkbaar was het onderhoudspersoneel al vroeg op de dag in zijn werkvertrekken gepasseerd. Fijn zo. Kr. had ze goed in de hand. Miroslaw slikte zijn derde berenhap geitenmelkpudding-met-rodebessengelei gulzig door. Daarna werkte hij nog een dubbele portie mazurek naar binnen. Er was niemand om toe te kijken op deze schranspartij halfweg de voormiddag, waarbij ongeveer de helft van de inhoud van de cadeaudoos verdween. Hij grabbelde naar een keukenhanddoek en klopte zijn kleren en het oppervlak van zijn bureaumeubel schoon. Toen trok er plotseling in één snelle ola doffe bewolking over zijn borstkas en door zijn hoofd. Hij begon te rillen alsof hij zijn vlees van zijn botten af wou schudden. Het voelde aan alsof een ander lichaam uit zijn huidige lijf wou treden, of was het omgekeerd, er bezit van nemen. Hij was alleszins zichzelf niet meer. Al vlug verzeilde hij buiten westen, in zijn directeursfauteuil ineenzakkend als een mislukkende soufflé. Zijn laatste bewuste blik viel nog even op het memorybord naast de kitchenette, waar een ticket van C&P op geprikt hing, gevouwen in de vorm van een dode vlinder. Het was hem nog niet eerder opgevallen, maar hij kreeg geen tijd meer om daarover na te denken.
Ongeveer op hetzelfde ogenblik werd er bescheiden op de deur van muzieklokaal L2-A1 van de Academie geklopt. Omdat Daina metrisch gelijk met de collectief geslagen 3/4 maat in het lokaal aanklopte, hoorde niemand het. Ze wachtte een poos en probeerde dan opnieuw, nu net tussen enkele eerste pianoaanslagen door. Alles stokte, de deur werd vrijwel onmiddellijk daarna geopend en Sasja Zavarin keek beduusd in het gezicht van Daina.
‘O… eh… ‘
‘Daina.’
‘Daina, ja. Wat… ‘
‘Hier.’
Ze reikte hem de doos aan.
‘Wat… O ja… ‘
‘Van tante Judith.’
‘Ja, dank je. Ik… ‘
‘Ik moet er weer vandoor.’
‘Ja, natuurlijk.’
Achter zijn rug klonk aanzwellend geroezemoes. Hij keek dreigend om. Het rumoer verstomde. Hij keek weer om, maar ze was al verdwenen.
Het waren zijn lievelingsnoten: pimpernoten.
14
- Maar niemand wil spelen.
- Hij was dan ook door niemand graag gezien.
- We kunnen het alsnog aan Sasja vragen.
- Ja: die kan nog vlug de Wipszycka-mars componeren!
- Ha ha ha!
- Nou: wat denken jullie? Er moet toch iets van muziek gespeeld worden.
- Natuurlijk, met een academie onder onze vleugels.
- Toch jammer dat we hier geen organist hebben.
- We kunnen ons dat inderdaad niet permitteren, dat er niets van muziek gespeeld zou worden.
- Die Litouwse celliste schijnt goed te zijn…
- Uitgesloten: ze is de nicht van Judith Tarlowska, die net ontslagen is. We mogen geen brandjes aanwakkeren.
- Het browniemonster van de cafetaria.
- Ha ha!
- Hebben we echt geen leerlingen die…
- Nee.
- Leraressen… leraren die…
- Belabberd niveau. Alle staatscenten gaan naar de Hogeschool zelf. De Academie bladdert serieus af. We hebben geen virtuozen, geen wonderkinderen, geen eerste prijzen. Ze zitten jarenlang de maat te slaan bij die notenkraker.
- Ja, maar die zullen we nu wel nodig hebben!
- Deed hij het goed met de opperbevelhebber daarboven in de zevende hemel?
- Miroslaw zelf bevorderde hem van klusjesman tot leraar Muziek! Je ziet van hier dat het wel klikte.
- Wel dan…
- Allez, vooruit, laten we de knoop doorhakken: we slepen een piano naar die kerk en…
- De Rochus-kerk moet toch zelf een piano hebben?
- Dat zit er dik in. We checken eerst hoe het zit, regelen het en vragen het dan aan Sasja Zavarin.
- De kerel zal tevreden zijn met die klus!
- Ja: eindelijk erkenning voor de notenkraker.
- Ha ha!
15
Het hogeschoolhoofd was die maandagmiddag door keukenmeid Janina Pietrzak levenloos aangetroffen. Ze pootte met een smak haar dienblad neer en nam ijlings de lift terug naar beneden. Krystyna Skibinska kwam onmiddellijk ter plekke. Ze belde de nodige diensten op en onderzocht met stijgende verbazing de gebakjesdoos, waarvan de inhoud blijkbaar voor de helft was opgegeten. Op het deksel stond een korte opdracht vanwege het personeel, betekend met haar eigen initiaal Kr. Het was niet haar handschrift. In de doos zaten nog twee mazurek gebakjes en een puddinkje. Ze begreep er helemaal niets, maar met een vreemde tegenwoordigheid van geest liet ze de doos met inhoud voorgoed verdwijnen via het kleine keukenliftje en de vermalende en verterende ingewanden van het HILZ-afvalverwerkingsmonster. Dat ‘Kr.’ op het deksel had haar natuurlijk gealarmeerd. Ze zou het zelf wel uitzoeken.
De dood van de directeur werd aan hartfalen toegeschreven. In de loop van de – uiteraard hectische – week werd de route van de inmiddels weggewerkte doos door Krystyna gereconstrueerd. Ze voelde iedereen apart aan de tand. Zuzanna had het ding die maandagochtend op het bureau van de directeur gedeponeerd. Dat was gebeurd op verzoek van onderhoudsman Mariusz, die vervangende zondagdienst achter de rug had. Die had de doos van hoofdklusser-leraar Sasja gekregen, die beweerde dat die op zaterdag gereed stond in de lerarenkamer van de Academie. Hij had, niet wetend wat erin stak, zijn verantwoordelijkheid genomen en, gezien de opdracht op het deksel, vooral die Kr.-signatuur, de doos zolang aan zijn onderklusser toevertrouwd, die dus een lange zondagdienst zou draaien. Mariusz moest op maandagochtend het ding aan Zuzanna geven, die het naar de directeursvertrekken op de derde verdieping zou brengen, waarvan zij over de duplo sleutel beschikte die altijd in de hoofdkeuken hing en via een cijfercode uit het kastje kon worden gehaald. De hamvraag bleef onbeantwoord: wie had dan die doos in de lerarenkamer gedeponeerd? Krystyna wist met zekerheid dat die persoon naar de begrafenis zou komen, om te genieten van het resultaat van zijn werk. Haar werk.
Het was een van de mooie eerste lentedagen. Onderweg naar de Rochuskerk haalde Sasja op zaterdag zijn doos pimpernoten op in muzieklokaal L2-A1 van de Academie. Hij had die daar (verborgen) achtergelaten omdat hij er niet mee in het openbaar gezien wou worden – er was al genoeg geginnegap geweest hieromtrent in zijn les Notenleer van maandag. En Judith Tarlowski was ook aangeschoten wild en inmiddels vogelvrijverklaard. In zijn leslokaal lurkte hij nog buiten het zicht van de wereld de rest uit zijn flacon wodka leeg, bekroond met een eerste greep in de pimpernoten. Kwestie van tijdig open te bloeien om goed te kunnen presteren. Daar had hij al ervaring mee.
De piano (de kerk beschikte gelukkig over een exemplaar) bevond zich op een klein zijdoksaal op halve hoogte rechts van het theater waar het hoofdaltaar stond. Sasja zou dus vrijwel buiten het zicht van de meeste begrafenisgangers zitten, onder een lessenaarsdak. Het zou een lange plechtige dienst worden, tot een stuk over twaalven ‘s middags. Hij was dus daarop voorzien. Overigens was hij ook voorzien van andere noten. Hij had onmiddellijk toegehapt toen ze hem vroegen of hij ‘als lid van het academisch lerarenkorps en als pianist-componist’ wat wou spelen tijdens de offergang van de plechtige begrafenis. De afgelopen dagen had hij zijn Traditzki-mars ter hand genomen en, wonderlijk aangestoken door de deadline van de begrafenis op zaterdag, had hij die voor een aardig stuk omgevormd tot een Wipszycka-requiem. De metamorfose van triomf naar rouw vormde geen groot probleem; Sasja Zavarin was een prima notenkraker. Er staken overigens al uiterst droevige en weemoedige passages in zijn oorspronkelijke mars. Rusland was immers het gebied der zwarte zielen die dolend door het leven zichzelf al ter aarde besteld leken te hebben. De componist beschouwde dit optreden als een interessante generale repetitie voor zijn echte mars, weliswaar in een ietwat ander kleedje.
De Rochus-kerk zat voor driekwart vol voor de begrafenis van Miroslaw Wipszycka. Ruimschoots op tijd installeerde hoofdklusser, leraar en pianist-componist Sasja Zavarin zich op zijn plaats. Zijn ogen moesten eerst wennen aan het halfduister. Wanneer hij van zijn brede kruk oprees en wat voorover boog, kon hij de bleke koppen ontwaren, dobberend op een zee van schemer. Naarmate meer lichten werden ontstoken en opschuivend voormiddaglicht door de brandglasramen viel, werd alles zichtbaarder. Vanaf de tiende rijen ongeveer herkende hij Mariusz, Adam, Zuzanna, Krystyna, Hania, Janina, Boleslav, Adam II, Tadeusz, Wiktor en een paar stoelen verder Badan. Beeldde hij het zich in of knikte Badan even nadrukkelijk naar hem? Kon dat van op die afstand? En… vlak naast hem zat verdorie Judith!
Even duizelde het Sasja.
Hij voelde zich plotseling onwel en had zin om zo van zijn stokje te gaan.
Hij rechtte zijn rug met een ruk, ademde diep in en zijn lichaam trok weer bij. Weer boog hij zich wat voorover, half rechtopstaand. Nu leek Judith hem op haar beurt met grote ogen aan te staren. Of was het weer inbeelding van hem?
Hij liet zich weer op de kruk zakken en beroerde hoofdschuddend de toetsen van de piano. Er was afgesproken dat hij ook wat mocht spelen voor de eigenlijke dienst begon. Maar eerst grabbelde hij nog even in de doos naast hem op de kruk.
16
Was het de kerklucht? De wierook? De claustrofobie van het doksaaltje?
Sasja Zavarin voelde zich steeds vreemder. Het gebit van de piano grijnsde hem toe. Hij tastte naar zijn flacon, zette die aan zijn lippen, maar het ding bleek leeg te zijn. Toen eindelijk de offergang aanbrak, en iedereen met gebogen hoofd en de handen gevouwen voor het kruis de kist van de smulpaap naderde, ging het iets beter. Hij kreeg het afgesproken teken van de hoofdcelebrant dat hij mocht beginnen. Hij ademde weer diep in.
Na dertig seconden Wipszycka-requiem werd Sasja’s blik grondig vertroebeld. De noten op zijn partituur begonnen chaotisch door elkaar te dansen, alsof ze gehutseld werden. Een golf van misselijkheid vertrok vanuit zijn maag en bereikte al snel zijn mond; braak- en kokhalsgeluiden uitstotend smakte hij met zijn hoofd op de partiturenhouder neer, terwijl zijn handen ongewild een doodsdreun uit het grijnzende pianogebit deden opstijgen.
De componist van de Traditzki-mars had bij dezen zijn eigen dodenmars gespeeld.
Terwijl een deel van de nog zittende rouwenden in de Rochus-kerk nu ook verschrikt opveerde, keken Judith en Badan elkaar veelbetekenend aan.
SJORS DNO/JORIS DENOO
joris.denoo@gmail.com
Maak jouw eigen website met JouwWeb